Als je geen vleermuizen aantreft maar wel sporen, dan gaat het meestal om uitwerpselen. Aan de vorm, kleur en grootte kun je vaak al een inschatting maken van de soort vleermuis. Ook vleugelresten van vlinders zijn hierbij waardevol; die wijzen vaak in de richting van grootoorvleermuizen. Het analyseren van de keutels gebeurt meestal op het terras, nadat een kerkzolder is doorzocht. Op het terras trekken we geregeld bekijks, wat kan leiden tot boeiende gesprekken.
Interessant is dat je uit de uitwerpselen niet alleen de vleermuissoort kunt afleiden, maar soms ook de prooidieren. Het skelet van een insect bestaat namelijk uit hard materiaal dat vleermuizen niet kunnen verteren: chitine. Dit vormt de stevigheid van het exoskelet bij insecten. Omdat vleermuizen chitine niet kunnen verteren, scheiden ze dit weer uit — en dat verzamelen wij. Onderdelen die uit chitine bestaan zijn o.a. poten, vleugels, angels, tangen (bij oorwurmen) en schilden. Afhankelijk van de grootte van de vleermuis worden deze structuren meer of minder fijn vermalen. Uiteraard vind je niet alles terug in de uitwerpselen, maar we kunnen in ieder geval beginnen met zoeken. Hoe gaat dat in zijn werk?
Structuur is hierbij belangrijk. Eerst worden de afzonderlijke keutels gedroogd en gecontroleerd, zodat er geen diertjes in zitten die het vleermuismest opeten. Dat zulke beestjes bestaan, was voor mij nieuw — maar eigenlijk is het heel logisch. Onder vleermuisonderzoekers worden ze ‘poep-beestjes’ genoemd. Verder moeten de keutels gesorteerd worden op locatie en verzameldatum. Dan kan het echte werk beginnen.
De keutels worden vervolgens een dag in een mengsel van glycerine en alcohol geweekt. Daarna komen de chitinedeeltjes los en met een binoculair kun je deze stukjes bestuderen en proberen op naam te brengen. In theorie klinkt dat niet moeilijk, maar ik verwacht dat de praktijk weerbarstiger zal zijn. We zullen kieke’n wat ’t wordt.
Tekst: Kevin
Foto’s: Joeke & Nelleke & Pieter